't Oude Schoolhuijs
door Kees Druijven
Het onderkomen van Stichting Historisch Limmen bevindt zich in een huis dat bekend staat als 't Oude Schoolmeesterhuijs of Schoolhoudershuis. Het staat ten zuiden van 't Oude Schoolhuijs. Toen de openbare school in 1938 naar de Hogeweg werd verplaatst, was het huis niet langer nodig als schoolmeesterswoning. Na de oorlog woonden er de huisgezinnen in van Jan Castricum, gemeentebode, en Willem Castricum, dorpsomroeper, tevens koster en doodgraver van het Nederlands Hervormde kerkje. Een gedeelte van het huis van vóór de oorlog heeft echter niet altijd als schoolmeesters onderkomen gediend. Uit onderstaande zal blijken dat het gebouw ook een ander doel heeft gehad.
Op de plek van het huidige huis heeft vermoedelijk al in de 16e eeuw een bouwsel gestaan, dat als meesterswoning dienst deed. De meester of "mester" moest dicht bij de school wonen, en ook bij de kerk, want hij bekleedde tegelijk ook allerlei functies bij de Gereformeerde gemeente. Zo was hij daar koster, voorzanger, klokkenluider en doodgraver.
Het eerste bericht over het huisje zelf staat onder het jaar 1747 bij het vertrek naar elders van Claas Mijburgh, de schoolmeester. Er staat namelijk bij dat de secretaris met de Schout en Schepenen naar de Heer van Limmen zijn geweest om te "spreeke vant schoolmeesters hijsie". Het huisje was in zeer slechte staat en er werd besloten dat er een nieuwe onderkomen gebouwd moest worden. In het verpondingboek van Limmen staat dat het huisje "geamoveerd"(afgebroken) was. Vermoedelijk is het een getimmerd bouwsel geweest met een rieten dak. In 1749 is de woning gereed en de rekening volgde dat jaar: "Aan het nuwe schoolmeesters huijs volgens gedane rekening van de gekollekteerde penningen verschoote fl. 441.80". Gelet op het bedrag, doet vermoeden dat het huis nu van steen is opgetrokken en met pannen gedekt, want de "vracht vant riet" voor de dakbedekking was alleen voor het schooltje bedoeld. Daarna vernemen we niets meer over het huis tot in de 19e eeuw.
Aan het begin van de 19e eeuw, onder invloed van Napoleon, kwam er voor het eerst een schoolopziener. Zijn taak was het om orde en leervaardigheid op de school te inspecteren, maar ook de toestand van school en schoolmeesterswoning. Deze opziener, Beets, zegt in 1801: "dat als tractement van de schoolmeester volledig door de gemeente betaald wordt, ook de school en de schoolmeesterswoning een gemeentewoning moet zijn". Dit advies wordt door Limmen bevestigd, want: "de gemeente geeft aan de meester het tractement, benevens zijn woning, en vrijdom van Dorps- en Landlasten". In 1840 constateert hij: "Het woonhuis staat afzonderlijk en is mede in goede staat". In 1845 wordt de woning opgeknapt door metselaar Willem de Bie, smid Eckhart en schilder Harder.
Op 6 februari 1854 meldt schoolopziener Van Leeuwen dat de Openbare onderwijzer, meester Willem Metz, een hulp- of ondermeester nodig heeft en vraagt om verbetering van zijn woning, "om dien persoon naar zijne stand te kunnen logeren". De meester heeft ook al, sinds het overlijden van zijn vrouw, een huishoudster over huis tegen fl. 50.- per jaar. Hulponderwijzer Evert Jan Jansen komt daar op 2 juli 1854 nog bij. In 1858 bericht de schoolopziener dat de staat van school en huis "matig" is. Op 7 september 1860 wordt door hem aan Gedeputeerde Staten over de slechte toestand van school en schoolmeestershuis gerapporteerd. Besloten wordt een nieuwe school en onderwijzerswoning met een daaraan verheelde Raadkamer te laten bouwen. Tenminste, als de Provincie en Rijk genegen zijn elk één derde in de kosten bij te dragen. Op 25 oktober wordt het verzoek aan de Koning gericht en na het akkoord wordt er met de bouw gestart. In 1862 staat de nieuwe school en schoolmeesterswoning er. De bouwkosten voor beiden zijn fl. 10.600.-. Voor het afbraakmateriaal van de oude woning betaalde Michiel Haasbroek uit Alkmaar, fl. 260.-. Hiernaast waren er nog kosten van bestek en tekening van de heer Krieger, aankoop grond van de Nederlands Hervormde Kerk, transportkosten notaris S.A. de lange, reiskosten burgemeester, stekwerk J. van Veen, feest voor het werkvolk, brandstof tot opdroging (van de muren), aankoop meubelen en gordijnen, schilderwerk, brandverzekering en feest bij d inwijding van de gebouwen. Deze kosten beliepen een kleine fl. 900.-
De gemeente had haar Raadkamer op de oostkant van het huis (waar nu Stichting Oud Limmen in is gevestigd). Daarvoor huurde zij onder andere in "de Eendragt" (Ons Huis) een kamer die met het polderbestuur gedeeld werd voor een jaarhuur van fl. 30.-. Op 2 april 1851 werd die kamer nog verbouwd en moest het gemeentebestuur zich tijdelijk in Castricum vestigen. Op 2 mei 1852 volgde een brief aan de commissaris van de Koning: "Dat deze gemeente niet in het bezit van een Raadhuis is .." Deze (nood) kreet werd nu dan eindelijk gehonoreerd.
Op 31 mei 1892 voldeed de raadkamer in de schoolmeesterswoning niet meer en werd besloten voor een nieuw onderkomen aan de Dusseldorperweg (het huidige huis van tandarts Blom).
De woning aan de schoolweg werd heringericht en de kamers geschikt gemaakt voor bewoning. Het hoofd van de school, G.J.Meijer, ging er na de verbouwing in wonen en na hem de bekende schoolmeester Piet Boschman die er nog tot 1935 in huisde.